- établir
- établir [eetaablier]I 〈overgankelijk werkwoord〉1 vestigen ⇒ instellen, stichten, invoeren2 opstellen3 vaststellen♦voorbeelden:1 établir un camp • een kamp opslaanétablir les fondements de • de grondslag leggen voorétablir des liens d'amitié • vriendschapsbanden aanknopenétablir l'ordre • orde doen heersenétablir sa démonstration sur qc. • zijn bewijsvoering op iets baseren2 établir une facture • een rekening opmaken3 établir l'innocence de qn. • iemands onschuld aantonenII s'établir 〈wederkerend werkwoord〉1 zich vestigen ⇒ zich installeren2 zich opstellen als ⇒ zich gedragen als♦voorbeelden:1 le silence s'établit • het werd stilil s'est établi à son compte • hij is voor zichzelf begonnen1. v1) vestigen, stichten, invoeren2) opstellen3) vaststellen2. s'établirv1) zich vestigen2) zich gedragen (als)
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.